Illustratie getekend door Lisa den Teuling
Domein overstijgende samenwerking
Eva Smit (Vereniging Arts & Leefstijl, regisseur Team Praktijkimplementatie en Kwaliteit van Coalitie Leefstijl in de Zorg en kwaliteit en programmamanager Preventie & Leefstijl bij Rijnstate) promoveerde 27 mei 2025 op haar proefschrift ‘Connecting Primary Care, Sports, and Physical Activity’. Daarin onderzocht ze de rol van de buurtsportcoach. “De functie van buurtsportcoach heeft zich de laatste jaren ontwikkeld tot het verbinden van zorg en bewegen. En dat is nodig aangezien leefstijl buiten de zorg vorm krijgt.”
Nederland telt momenteel ongeveer 5,7 miljoen mensen met twee of meer chronische aandoeningen. Dit aantal blijft stijgen, onder meer door vergrijzing en de toename van mensen met overgewicht. “Ons zorgsysteem is goed in het behandelen van ziektes. Maar als het aankomt op het voorkómen ervan – het bouwen aan vitaliteit in plaats van het repareren van schade – dan schiet het vaak tekort. Hoewel we weten dat beweging een krachtig medicijn is, blijft de wereld van de zorg vaak gescheiden van die van sport en bewegen. Daarom creëerde het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2012 een nieuwe functie om een brug te slaan tussen zorg, sport en bewegen. Niet in het ziekenhuis, niet in het fitnesscentrum, maar ertussenin. Zo ontstond een verbreding van de functie van Buurtsportcoach. En dat is waar mijn onderzoek begon”, aldus Smit.
Mensen aan het bewegen krijgen
“Van origine waren buurtsportcoaches verbonden aan scholen, nu was het idee dat ze patiënten vanuit de zorg zouden gaan ondersteunen in de wijk. Denk aan een soort makelaar, die zorgverleners, sportaanbieders en bewoners met elkaar verbindt zodat mensen die onvoldoende bewegen, met een chronische ziekte of een verhoogd risico daarop, meer gaan bewegen. Tijdens mijn promotieonderzoek heb ik gekeken of het buurtsportcoaches lukt om die verbinding te leggen. Krijgen ze echt meer mensen aan het bewegen? En hoe doen ze dat? Daarnaast was ik geïnteresseerd in de perceptie van andere zorgverleners van de rol van buurtsportcoach, wat de ervaringen van deelnemers aan beweegprogramma’s zijn en of het effect heeft. Worden deelnemers gezonder? Om daarachter te komen volgde ik vijftien buurtsportcoaches in negen gemeenten verspreid over Nederland. Dit deed ik drie jaar lang met interviews, vragenlijsten, fitheidstesten en gesprekken met zorgprofessionals, sportverenigingen én deelnemers aan beweegprogramma’s”, legt Smit uit.
Verschillende petten op
Smit zag dat buurtsportcoaches eigenlijk drie rollen hadden, die van makelaar, doorverwijzer en organisator. “Ze bouwen een netwerk op tussen fysiotherapeuten, huisartsen, sportclubs, welzijnswerkers en de gemeente (de rol van makelaar). Ze begeleiden mensen uit de zorg – vaak met een chronische aandoening of overgewicht – naar passende beweegactiviteiten (de rol van doorverwijzer). En organiseren activiteiten om bewegen te bevorderen, helpen bij het opzetten van nieuwe beweegprogramma’s, zoals wandelgroepen, fitheidstesten of aangepaste sportlessen en ondersteunden beweegaanbieders (de rol van organisator). Daarbij zijn er grote verschillen tussen gemeentes in wat de functie behelst”, benadrukt Smit.
Zorgprofessionals en deelnemers zijn positief
Wat vinden en verwachten huisartsen, fysiotherapeuten, diëtisten en trainers van de buurtsportcoach? “Ze zien de meerwaarde. Ze vinden het belangrijk dat hun patiënten gaan bewegen en erkennen dat een buurtsportcoach daarbij kan helpen. Ze zijn bereid om samen te werken en een rol te vervullen in het bevorderen van beweeggedrag. Maar er zijn ook verschillen in perceptie. Veel zorgverleners verwachten dat een buurtsportcoach niet alleen verbindt, maar ook actief begeleidt. En dat was vaak niet de bedoeling of de expertise van de buurtsportcoach. Gelukkig is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in verschillende functieprofielen, waardoor in veel gemeenten ook actieve begeleiding naar sport en beweegdeelname mogelijk is. Maar het wringt soms nog door een verschil in mindset, onvoldoende kennis van het beweegaanbod in de zorg, onvoldoende ondersteunend beleid en vergoeding voor werkzaamheden”, licht Smit toe.
Met behulp van een literatuurstudie is Smit op zoek gegaan naar de ervaringen van mensen die deelnemen aan een dergelijk beweegprogramma. Smit: “Deelnemers geven aan dat het belangrijk voor ze is om te begrijpen waarom bewegen belangrijk is, en hoe ze het kunnen volhouden. Dit helpt ook om een routine op te bouwen. Ze hebben baat bij het stellen van doelen en het volgen van hun eigen voortgang. Maar bovenal willen ze steun. Van anderen, van een groep en van een begeleider die gelooft in de (kleine) stappen die ze zetten. Zonder die steun, vooral in de kwetsbare overgang nadat een programma stopt, haken velen af. Het verschil tussen mensen die het beweeggedrag wel volhouden en degenen die dat niet lukt, is het vermogen om obstakels te overwinnen.”
En worden ze gezonder…?
“40% van de ruim 400 deelnemers aan beweegprogramma’s die we een jaar lang volgden was bij de start fysiek inactief. Van die groep was na een jaar 50% nog actief. Toch hield niet iedereen het vol, een derde viel uit. En de gezondheidsverbeteringen, zoals fitheid en kwaliteit van leven, bleven beperkt. Vooral omdat veel deelnemers, 60%, eigenlijk al actief waren toen ze begonnen”, stelt Smit.
De groep die het meeste baat zou hebben van meer bewegen, de écht inactieve mensen met chronische ziekten, blijft dus nog te vaak buiten beeld. “We moeten beter worden in het bereiken en ondersteunen van juist die groep. Buurtsportcoaches wierven deelnemers via PR, een persoonlijke brief of een doorverwijzing vanuit een professional. Na het vergelijken van de deelnemers per wervingsmethode zagen we dat de scores van deelnemers die door professionals waren doorverwezen minder gunstig waren – qua bewegen, kwaliteit van leven, motivatie en het aantal aandoeningen – dan die van de andere twee groepen. En dus het meest representatief waren voor de gewenste doelgroep.”
Regie en visie om impact te bewerkstelligen
“Buurtsportcoaches kunnen wel degelijk verbinding maken tussen zorg en beweging. Ze hebben een unieke positie en maken verschil. Maar het vraagt meer dan samenwerking en goede wil. Beleidsmatige ondersteuning voor de buurtsportcoaches, zoals heldere taakomschrijvingen, scholing in samenwerken over sectoren heen en tools om de effectiviteit van hun werkzaamheden te meten, zijn noodzakelijk. En het vergt vooral een bredere visie op gezondheid en een integrale aanpak, waarin bewegen niet een extraatje is, maar een basisvoorwaarde. Alleen dan wordt gezondheid niet alleen iets wat je ‘krijgt’ in de zorg, maar iets waaraan je zelf bouwt met hulp van mensen om je heen. Dan maken we van beweging geen individuele verantwoordelijkheid, maar een collectieve missie. De buurtsportcoach is geen wondermiddel, maar wel een wezenlijke schakel om dit te bewerkstelligen”, denkt Smit.
Links: